Beleidsopvolging
Duurzaamheid en leefbaarheid als toetsing en doelstelling
In een duurzame provincie wordt op een rechtvaardige manier tegemoet gekomen aan de behoeftevoorziening van alle gebruikers. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan kwetsbare groepen en wordt rekening gehouden met de grenzen van milieu en natuur.
Ruimtelijke ordening
Het is de bedoeling dat de Limburgse Milieukoepel al de ruimtelijke processen in de provincie opvolgt en de stand van zaken in dit hele proces bijhoudt en de Leden hierover informeert en betrekt bij de procedures.
Belangrijk in dit verband is dat zowel het Vlaamse gewest als de provincie Limburg recentelijk hun ruimtelijk structuurplan hebben geactualiseerd. Dit houdt onder meer in dat er ook gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen mogelijk moeten geactualiseerd worden.
Intussen is het Vlaamse gewest begonnen met een volledig nieuwe versie van het Ruimtelijk Structuurplan met als planhorizon 2020 met als visie "Vlaanderen in 2050".
Natuurbehoud
De afbakening van VEN fase II en de afbakening van het IVON zijn prioritaire aandachtspunten in 2016, temeer daar de afstemming moet gebeuren samen met de afbakening van de landbouw- en de bosgebieden. Ook gebruiken de lagere overheden (provincies, gemeenten) het gebrek aan afbakeningen als alibi om zelf ook geen stappen te zetten in de afbakeningsprocedures.
Voor de afgebakende gebieden moeten er eveneens inrichtings- en beheerplannen worden opgesteld. En dan moeten al deze plannen ook nog worden uitgevoerd.
Het is duidelijk dat één en ander tot nog toe hopeloos achterloopt op de vastgelegde timing.
Het is daarom ook vanzelfsprekend dat in 2016 vanuit de Limburgse Milieukoepel druk wordt uitgeoefend voor het realiseren van de afbakeningen en voor het uitwerken van de uitvoeringsplannen.
Ook in het Ruimtelijk Structuurplan Limburg (RSL) zijn een aantal belangrijke natuur-verbindingsgebieden opgenomen. Voor deze verbindingsgebieden moet de provincie haar verantwoordelijkheid nemen, zowel inzake de afbakening als inzake uitvoeringsplannen en beheer. Vooral via de provinciale Mina-Raad en eventueel via de Procoro zal in 2016 de druk verhoogd worden. Daar komt nog bij dat vanaf 2015 uitvoering moet gebeuren van de Instandhoudingsdoelstellingen voor de SBZ's.
In 2014 werd het Natuurdecreet aanzienlijk gewijzigd. Ook bepaalde delen van het bosdecreet werden erin opgenomen. Maar de meeste uitvoeringsbesluiten zullen pas in 2016 (en later?) verschijnen. Dit houdt onder meer in dat het nieuwe decreet pas na enige tijd volledig uitvoering krijgt. We vrezen vooral dat de aandacht van de overheid zich vooral zal toespitsen op de Speciale Beschermingszones (SBZ's) en er veel minder aandacht besteed zal worden aan de “gewone” natuur en landschappen.
Het laatste decreet in de “natuur”-sfeer, waarvan we als milieubeweging hopen dat het effectief zal bijdragen tot de verbetering van het leefmilieu en een stimulans zal geven aan het natuurbeleid en de biodiversiteit, is het decreet op het “integraal waterbeheer”. Dit decreet voorziet in een integraal beheer van de rivierbekkens en wil een aantal visies (natuur, bescherming van bewoonde gebieden, onderhoud, kwaliteit) beter op elkaar afstemmen.
De waterkwaliteit in een groot aantal waterlopen laat nog steeds te wensen over. Ook dit zal in 2016 een aandachtspunt zijn.
Samen met de andere provinciale verenigingen (Natuurpunt Limburg en Limburgs Landschap en voor de Demer ook Natuurpunt Oost Brabant) wordt één en ander opgevolgd binnen de bekkenraden (waar de vertegenwoordigers van het middenveld zitting hebben).
Terugkoppeling van belangrijke plannen en dossiers met de plaatselijke verenigingen zal gebeuren op basis van concrete dossiers en openbare onderzoeken.
Beleidsplannen
De milieubeleidsplannen
De vrees bestaat dat in de toekomst geen miliieubeleidsplannen meer zullen worden opgesteld. Nochtans bepaalt het decreet “Algemene bepalingen inzake milieubeleid” van 5 april 1995 op welke wijze de milieubeleidsplanning op gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau uitgevoerd moeten worden. Het Vlaams gewest moet een milieubeleidsplan maken, de provincies en de gemeenten zijn niet verplicht een milieubeleidsplan te maken. De gewestelijke milieubeleidsplanning omvat drie niveaus:
- Het tweejaarlijks opstellen van een milieurapport
- Het vijfjaarlijks opstellen van een milieubeleidsplan
- Het jaarlijks opstellen van een milieujaarprogramma
Het provinciaal milieubeleidsplan geeft op provinciaal niveau nadere uitwerking aan het gewestelijk milieubeleidsplan en omvat een actieplan. De bindende bepalingen zijn bindend voor de provincie, voor de gemeenten en voor de diensten.
De Deputatie kan jaarlijks een milieujaarprogramma vaststellen.
Ook op gemeentelijk niveau kan een milieubeleidsplan worden vastgesteld. Dit milieubeleidsplan omvat een actieplan. Het schepencollege kan jaarlijks een milieujaarprogramma vaststellen.
Milieubeleidsplanning is een zeer belangrijk instrument, zowel voor overheid als voor belanghebbenden, om de evoluties inzake leefmilieu te kunnen opvolgen en te kaderen. Jammer is echter dat de diverse overheden hoe langer hoe minder interesse betonen voor deze beleidsfiguur. Reden te meer om vanuit de milieubeweging zelf hier aandacht op te vestigen en de overheden aan te zetten om er degelijk werk van te maken.
De waterbeleidsplannen
Anderzijds zijn er wel beleidsplannen, zoals de waterbeleidsplannen die onder invloed van Europa, moeten worden opgemaakt en uitgevoerd om de opgelegde doelstellingen te bereiken. Vanuit de vereniging worden deze beleidsplannen ook systematisch opgevolgd en geëvalueerd.
Ruimtelijke Ordening
De mogelijkheid bestaat dat de ruimtelijke structuurplannen op gewestelijk en provinciaal niveau in herziening worden gesteld. Vanuit de milieubeweging moet vooral worden toegezien op de kwaliteit van zowel de stedelijke gebieden als de open ruimten en op de vastlegging van de verhoudingen voor de verschillende sectoren.
In de periode 2009-2010 verwachten we ruimtelijke uitvoeringsplannen over onder meer:
- Op gewestelijk niveau.
De verderzetting van de afbakening van de buitengebieden, de afbakening van VEN fase 2, de afbakening van delfstoffenwinplaatsen, een aantal infrastructuren en industriegebieden (zoals het Economisch Netwerk Albertkanaal)
- Op provinciaal niveau.
De provincie heeft zich in het Ruimtelijk Structuurplan (RSL) geëngageerd om een aantal natuurverbindingsgebieden af te bakenen. Er zijn in het RSL 80 natuurverbindingsgebieden aangeduid. Tot op heden is echter inzake effectieve afbakening nog niet veel gebeurd.
De provincie is intussen wel bezig om een aantal ruimtelijke uitvoeringsplannen op te stellen en goed te keuren voor harde sectoren (industrie, wegen, recreatie,…)
We moeten dus niet alleen alert reageren op een aantal initiatieven, maar ook druk uitoefenen om Ruimtelijke Uitvoeringsplannen in de zachte sectoren (natuur, landschap) te laten opstellen en uitwerken.
- Op gemeentelijk niveau.
Ook voor het gemeentelijk niveau vrezen we dat er veel meer aandacht (en geld) gaat naar Ruimtelijk Uitvoeringsplannen in de harde sectoren.
Nochtans hebben een groot aantal gemeenten zich via hun goedgekeurd ruimtelijk Structuurplan (RSP) geëngageerd om werk te maken van ruimtelijke uitvoeringsplannen in functie van natuur, landschap, zachte recreatie en dergelijke meer.
Natuurbehoud
De afbakening van VEN fase II en de afbakening van het IVON zijn prioritaire aandachtspunten voor de periode 2009-2010 , temeer daar de afstemming moet gebeuren met de afbakening van de landbouw- en de bosgebieden. Ook gebruiken de lagere overheden (provincies, gemeenten) het gebrek aan afbakeningen als alibi om zelf ook geen stappen te zetten in de afbakeningsprocedures.
Na de afbakening van al deze gebieden moeten er eveneens inrichtings- en beheersplannen worden opgesteld. En dan moeten al deze plannen ook nog worden uitgevoerd.
Eén en ander loopt hopeloos achter op de vastgelegde timing.
Het is daarom ook vanzelfsprekend dat in de periode 2009-2010 vanuit de vereniging druk wordt uitgeoefend voor het realiseren van de afbakeningen en voor het uitwerken van de uitvoeringsplannen.
Ook in het Ruimtelijk Structuurplan Limburg (RSL) zijn een aantal belangrijke natuur-verbindingsgebieden opgenomen. Voor deze verbindingsgebieden moet de provincie haar verantwoordelijkheid nemen, zowel inzake de afbakening als inzake uitvoeringsplannen en beheer.
Al deze doelstellingen zullen door de milieubeweging terdege worden opgevolgd
In 2006 zijn de Dulo-waterplannen door de overheid opgesteld. Na de voorziene procedure van goedkeuring zal vanuit de vereniging druk gezet worden op de uitvoering ervan en zullen andere plannen en projecten getoetst worden aan de decretale doelstellingen.
Het is daarom ook belangrijk dat de milieubeweging, zoals in het decreet voorzien is, kan participeren.
Delfstoffen
Niet alleen wordt in Limburg grind gewonnen, maar ook klei, leem, witzand, aanvulzand… Net over de grens van Zuid-Limburg (zowel in Nederland als in Wallonië) wordt mergel voor de cementindustrie gewonnen.
Voor Limburg houdt het Algemeen Delfstoffenplan een zware hypotheek in: Limburg moet voor een groot aantal delfstoffenwinningen instaan waardoor een groot aantal natuurgebieden en landschappen zullen verdwijnen. De realisatie van nieuwe natuur na de ontginningen is niet vanzelfsprekend en de kwaliteit van deze gebieden benadert zelden de oorspronkelijke kwaliteit.
Voor Limburg worden grote exploitaties van delfstoffen voorzien.
Dit wordt door de Limburgse Milieukoepel op de voet gevolgd.
Water
Het decreet Integraal Waterbeleid van 18 juli 2003 bepaalt de contouren voor het waterbeleid in Vlaanderen en geeft daarmee ook uitvoering van de omzetting van de Europese Kaderrichtlijn Water.
Het decreet legt de doelstellingen en de beginselen van het integraal waterbeleid vast en operationaliseert een aantal instrumenten om de doelstellingen te realiseren.
Het decreet Integraal Waterbeleid is een Kaderdecreet en brengt de grote lijnen voor het beleidsniveau aan.
Zo legt het decreet vast hoe de overlegstructuren er moeten uitzien, hoe de verschillende niveau’s het waterbeleid voorbereiden en uitvoeren en hoe de inspraak in de planning wordt georganiseerd.
Ter concretisering van het decreet worden uitvoeringsbesluiten opgesteld.
Het integraal waterbeleid moet voor de milieubeweging leiden tot:
- de verbetering en het herstel van de watersystemen;
- de verbetering van de milieukwaliteit van het oppervlaktewater, de waterbodems en het grondwater;
- het duurzaam beheren van de watersystemen en van het watergebruik;
- het beheer van hemelwater en oppervlaktewater zodat verdroging wordt tegengegaan en overstromingen alleen gebeuren in de historische overstromingsgebieden en oeverzones.
Eind 2006 werd de werking van deze Raden opgestart, mede in het vooruitzicht van de behandeling van de deelbekkenbeheerplannen.
Eind december 2006 werden het ontwerpbekkenbeheerplan van Demer en Maas, de ontwerp deelbekkenbeheerplannen van de zijbeken en de waterbeheerskwesties kenbaar gemaakt.
In mei 2007 werden (globale) opmerkingennota’s ingediend tijdens het openbaar onderzoek over de deelbekken-beheerplannen van zowel de Maas als de Demer.
De bemerkingen die in het kader van het openbaar onderzoek binnengestuurd werden, werden samengebracht in een overwegingsdocument.
Op 19 december 2008 heeft de Vlaamse regering de ontwerp(deel)bekkenbeheerplannen principieel goedgekeurd en voor advies overgemaakt aan de Raad van State voor advies.
In de loop van 2009 kunnen deze plannen dan hopelijk definitief worden goedgekeurd en in uitvoering gesteld worden.
De milieubeweging vreest echter dat de uitvoering van de plannen hopeloos te laat zullen zijn om te voldoen aan de Kaderrichtlijn Water. Deze bepaalt immers dat tegen eind 2015 een “goede oppervlaktewatertoestand” en een “goede grondwatertoestand” moet worden bereikt in alle Europese wateren. Dit houdt in dat de achteruitgang van de toestand van het oppervlaktewater en het grondwater moet worden voorkomen en alle maatregelen moeten genomen worden om de toestand van het water te beschermen, te verbeteren of te herstellen.
Meer bepaald legt de richtlijn karakteristieke doelstellingen op voor oppervlaktewater, grondwater en het water in beschermde gebieden.
Eind 2008 heeft de Vlaamse regering (net op tijd volgens de Europese Richtlijn) de ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen voor Schelde en Maas goedgekeurd en in openbaar onderzoek gelegd. Eind 2009 moeten deze plannen dan ook definitief zijn goedgekeurd.
De vereniging zal tijdens dit openbaar onderzoek, in overleg met de andere milieuverenigingen, een opmerkingennota opstellen.
Milieueffectrapportage
Op federaal niveau is er de wet van 13 februari 2006 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s. Deze procedure is van toepassing op de plannen en programma’s die worden opgesteld en/of aangenomen door een federale overheid of opgesteld door een federale overheid.
De federale wet is vooral van toepassing op:
- productie en bevoorrading van elektriciteit;
- de organisatie van elektriciteitsmarkt;
- de bevoorrading van aardgas;
- beheer op lange termijn van radioactief afval;
- de exploitatie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat.
- Programma’s en plannen die een negatieve invloed hebben op natuurlijke habitats en fauna en flora.
- Plannen en programma’s die een negatieve invloed hebben op het leefmilieu.
Bij decreet van 18 december 2002 werd aan het decreet algemene bepalingen milieubeleid (DABM) een titel IV over de milieu- en veiligheidsrapportage toegevoegd, waarin voor het Vlaamse Gewest een nieuwe decretale basis gelegd wordt voor zowel de milieueffectrapportage als voor de gewestelijke aspecten van de veiligheidsrapportage.
Het gewestelijk decreet bepaalt onder meer ook het openbaar karakter van het MER/VR en de betrokkenheid van de burgers.
Zo moet de initiatiefnemer voorafgaandelijk aan de eigenlijke studie een kennisgevingsnota opstellen. Aan de hand hiervan kunnen ook derden elementen aangeven die in het MER/VR moeten onderzocht worden.
Na de conformiteitsprocedure vormt het MER/VR onderdeel van het aanvraagdossier en kunnen de onderzochte elementen van het MER/VR als motivatie gebruikt worden. De bevindingen van het MER/VR moeten door de vergunningverlener opgenomen worden in de vergunning.
Concreet houdt een en ander in dat we als milieubeweging de MER-procedure voor een aantal plannen en projecten opvolgen en waar mogelijk (procedureel verplicht) opmerkingen en bezwaren formuleren.
De enige mogelijkheid hiertoe stelt zich bij de opmaak van de kennisgevingsnota.
Nadien komt het MER pas opnieuw onder de aandacht bij het openbaar onderzoek over het voorzien plan of bij project-MER, over het voorziene project.
In 2008 werden opmerkingen geformuleerd bij volgende kennisgevingsnota’s:
- De Noord-Zuid in Houthalen
- Zangersheide in Lanaken
- Blauwe Meer (uitbreiding) in Lommel
- Industriegebied Termien Genk
- ENCI Maastricht (startnotitie)
- Kleinstedelijk gebied Maaseik (afbakening)
- ENA-Plan MER
Bedoeling van de kennisgevingsnota is om vast te leggen wat juist in het MER (plan-MER of project-MER) dient onderzocht te worden. De geformuleerde opmerkingen kunnen (na evaluatie) mee opgenomen worden in het MER-onderzoek.
Pas bij het openbaar onderzoek in kader van het plan of project zelf komt het MER opnieuw ter sprake, maar kunnen er geen directe opmerkingen meer op gemaakt worden want dan is het MER door de administratie reeds “volledig” verklaard.
Leefmilieu
De provincie voert haar milieubeleid op basis van een milieubeleidsplan.
De opvolging hiervan gebeurt vanuit de milieubeweging in eerste instantie door de provinciale milieuadviesraad.
Aangezien het provinciaal milieubeleid sterk moet worden aangestuurd door het beleidsplan is het zinvol en noodzakelijk dat we vanuit de milieukoepel dit rechtstreeks opvolgen.
Dit doen we via het regionaal overleg waarbij dan met een link kan gelegd worden naar de beleidsplannen op lokaal niveau, want ook de gemeentelijke plannen moeten globaal worden opgevolgd.
Vanuit de provinciale milieukoepel ondersteunen we onze Leden die zetelen in de gemeentelijke adviesraden bij het opvolgen van de beleidsplannen.
De Limburgse Milieukoepel engageert zich om via het regionaal overleg (2 of 3 maal per jaar in de regio’s) te profileren, niet alleen naar de Leden zelf, maar ook samen met de Leden naar de plaatselijke overheden en besturen.
Naast deze beleidsplannen op provinciaal en gemeentelijk niveau zijn er nog een aantal Vlaamse reglementen en beleidsplannen die ofwel een raakvlak hebben met het leefmilieu op lager niveau, ofwel een belangrijk onderwerp binnen leefmilieu behandelen. Deze plannen en reglementen zoals het mestdecreet, bodemsaneringdecreet, afvaldecreet,… en de daarbij horende plannen worden zo goed mogelijk opgevolgd en gebruikt als basis voor de beoordeling van vergunningen en projecten.
Vooral het indienen van nieuwe aanvragen of uitbreidingen van bestaande vergunningen van bedrijven die nogal wat milieuhinder veroorzaken, van bedrijven die een grote impact hebben op de open ruimten, of van bedrijven die een negatieve invloed hebben op de woonomgeving worden opgevolgd. Waar dit nodig is wordt bezwaarschrift ingediend. Vaak ook wordt nadien nog in beroep gegaan bij de hogere overheid. In een aantal gevallen worden beroepschriften bij de Raad van State ondersteund en administratief opgevolgd.
Vanuit de provinciale koepel wordt niet alleen aandacht geschonken aan nieuwe bedrijven of aanvullende vergunningen, maar worden vooral een aantal nieuwe vergunningen getoetst en opgevolgd.
Een aantal bedrijven blijven zorgen voor milieuproblemen en/of problemen voor omwonenden. Deze dossiers worden opgevolgd. Voorbeelden hiervan zijn Tessenderlo Chemie (Tessenderlo en Ham), Remo (Houthalen), Lavrijsen (Houthalen, Herk de Stad en Bree), Terlamen (Zolder), Konings (Zonhoven), Everaerts (Lummen), Umicore (Lommel),…
Wegenbeleid
De noordelijke omleiding in Neerpelt en de verbinding Sint-Truiden E40 zijn momenteel in onderzoek. Net zoals in het verleden blijken overheden en belangengroepen vaak te kiezen voor bijkomende wegen zonder dat rekening wordt gehouden met de nefaste invloed op de omgeving (zowel voor bewoners, natuur als landschap).
Ook het Spartacusplan kan op een aantal plaatsen een zeer negatieve invloed hebben op de omgeving, terwijl het nut ervan nog moet bewezen worden.
De milieubeweging zal deze dossiers in de toekomst opvolgen en zeer alert reageren als blijkt dat de projecten maatschappelijk of ecologisch niet aanvaardbaar zijn.
In 2008 werden we geconfronteerd met enkele wegtrajecten in de provincie.
Belangrijkste dossier is ongetwijfeld de Noord-Zuid in Houthalen; maar ook de noordelijke omleiding in Neerpelt, de verbinding tussen Sint-Truiden en de E40 en het Spartacusproject (sneltram) kwamen in de actualiteit.
De Noord-Zuid in Houthalen.
Begin 2008 werd een MER-kennisgevingsnota opgesteld. Hiertegen werd een opmerkingennota opgesteld.
In september werd samen met de andere betrokken verenigingen (Milieugroep De Mangelbeek, Limburgs Landschap, Natuurpunt, Bond Beter Leefmilieu, Natuurpunt Limburg en de Limburgse Milieukoepel) een opmerkingennota op de kennisgevingsnota van het plan-MER ingediend. Nadien werden ook politici gecontacteerd, persnota’s verspreid en werd intens overleg gevoerd met enkele plaatselijke bewonersgroepen.
In oktober werd door de bevoegde minister de beslissing genomen om toch de omleidingsweg aan te leggen. Ook tegen deze beslissing werd door de coalitie van verenigingen gereageerd, zowel naar het publiek via de pers als naar de politici.
Ruilverkavelingen
In Zuid-Limburg zijn momenteel nog een aantal ruilverkavelingen in uitvoering. In deze ruilverkavelingen (nieuwe stijl) zou meer rekening worden gehouden met niet-landbouwgerichte doelstellingen en - gebruiken.
Een werkgroep, samengesteld uit plaatselijke vertegenwoordigers en de Limburgse Milieukoepel volgt deze ruilverkavelingen op.
Tevens werken we een evaluatie uit over reeds uitgevoerde projecten. Dit in samenhang met enerzijds ruimtelijke projecten inzake verwevingsgebieden (op gewestelijk niveau), verbindingsgebieden (op provinciaal niveau) en het behoud van landschapselementen (op gemeentelijk niveau).
Bodemsanering
Historische verontreinigingen
De uitvoering van het bodemsaneringsdecreet (22 febr. 1995) verloopt ook in Limburg zeer traag. De meeste locaties en aard van verontreiniging zijn bekend, door maar het financiële aspect en de verantwoordelijkheid worden een aantal dossiers op de lange baan geschoven. Voor de milieubeweging zijn de saneringsdossiers nogal moeilijk om op te volgen omdat het een vrij gesloten procedure is. Vooral de zware-metalen-problematiek in Noord-Limburg blijft onze aandacht houden.
Wij zullen een aantal prangende dossiers bij de bevoegde overheid aankaarten.
Nieuwe verontreinigingen.
Vooral belangrijk is ongetwijfeld de verontreiniging van de waterlopen Laak en Winterbeek waarin door enkele bedrijven in Ham en Tessenderlo grote hoeveelheden afvalwater worden geloosd. Hierdoor worden niet alleen het water zelf, maar ook de oevers, overstromingszones, onderwaterbodems en zelfs de diepere grondlagen verontreinigd.
Uit een aantal studies blijkt deze verontreiniging overduidelijk het gevolg te zijn van nog steeds voortdurende lozingen, vooral van chloriden.
Daarnaast is het duidelijk dat de vereiste milieukwaliteit slechts kan gehaald worden door de aanpassing van de lozingen en de sanering van al de verontreinigingen.
Mogelijke nieuwe verontreinigingen situeren zich ook in de omgeving van stortplaatsen voor afval, rond fabrieksterreinen en rond opslagplaatsen.
De Limburgse Milieukoepel zet, samen met plaatselijke verenigingen, in de periode 2009-2010 acties op voor de verbetering van de milieukwaliteit en de veiligheid van de omwonenden.
Afvalbeleid
In 2006 werden op provinciaal niveau drie afvalintercommunales voor huishoudelijk afval samengevoegd tot één intercommunale.
Vanuit de milieubeweging wordt er op toegezien dat dit alles verloopt volgens de regel.
Daarnaast is er het beleid inzake het bedrijfsafval. Momenteel loopt er nog steeds een dossier in beroep tegen de Remo-vergunning. Mocht deze vergunning verleend worden dan zal de vereniging wellicht in 2009 het dossier aankaarten voor de Europese commissie wegens het niet naleven van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijnen.
Integraal waterbeheer
Het decreet op het integraal waterbeleid is in 2003 goedgekeurd en verdient bijzondere aandacht vanuit de milieubeweging.
Via de opdeling in deelbekkens is een breed overzicht vanuit de milieubeweging mogelijk. Door de verplichte opmaak van waterbeheerplannen en de vastgelegde betrokkenheid in het beleid van een aantal actoren zoals de milieubeweging moeten de plannen de opgenomen doelstellingen kunnen realiseren. Dit houdt wel in dat de milieubeweging de eerstvolgende jaren veel tijd en energie zal moeten steken in het opvolgen van de initiatieven inzake waterbeleid.